Kijk eens naar de snaren op die viool. Ze zijn van hout gesneden. Dat gebogen papier bladmuziek. Die steel van die tulpen. Volgens de overlevering had Grinling Gibbons (1648 – 1721) een vaasje met houten bloemen voor de deur van zijn atelier in Londen hangen, die heen en weer wuifden wanneer een koets op straat voorbijreed.
Deze kunstenaar was niet de eerste die begon met het snijden in lindehout (Riemenschneider deed dat een eeuw eerder ook) maar hij kon het wel zo goed dat zijn kunst tot op de dag ongeëvenaard van detaillering is. Geboren in Rotterdam vestigde hij in Engeland een nieuwe wereldstandaard in fijnhoutsnijden.
In dit tijdperk waar de strakheid van het Scandinavische design van Ikea leidend is, doet het werk van Gibbons erg druk aan. Je zou vandaag het liefste alle elementen uit zo’n stilleven weer uit elkaar halen. Hoe mooi zou het zijn alleen zo’n prachtig gesneden veer aan de muur hangen, of dat houten muziekboek van hem op de piano leggen.
Willem III benoemde hem tot ‘Master Carver’
De overdaad van vormen had te maken met het tijdperk waarin Gibbons werkte, de late barok. Jachttaferelen waren heel populair. Maar wie wil er vandaag nog pronken met zo’n realistisch gesneden dode eend of fazant, het kopje slap omlaag hangend?
Maar Gibbons had er toen groot succes mee en kreeg als ‘Master Carver’ – een eretitel van koning Willem III – prachtige opdrachten. Zijn pronkstukken zijn nog steeds te bewonderen, zoals de orgelkast, het koorgestalte en de troon van de bisschop in St. Paul’s Cathedral in Londen. Voor rijke Britten decoreerde hij stijlkamers met overvloedig versierde lijsten en stillevens met jachtbuit. Om ook nog eens staaltjes van perfectie te presenteren als een ‘gestoken’ halsdoek, die wel van Brussels kant lijkt te zijn gemaakt. Of een strik, met een ongeëvenaarde subtiliteit aan details. Delicater kun je het niet krijgen.
De fijne celstructuur van lindenhout
Veel hobby-houtsnijders van vandaag beseffen niet dat Gibbons de eerste was die in Engeland koos voor lindehout als materiaal. Daarvoor was eikenhout de standaard, zeker bij de Britten. Die houtsoort is niet alleen harder, maar veel grover van nerf en er zitten veel vaker knoesten in. Lindehout (Tilia ), dat door Britten en Amerikanen verwarrend ‘limewood’ wordt genoemd (de boom heeft niets met citroenen te maken), heeft juist een hele fijne en regelmatige celstructuur. Een mooi stuk lindehout is als een stuk zeep zo zacht, als de bijtels en burijnen maar vlijmscherp geslepen en gepolijst zijn.
Veel wat we nu over onze landgenoot weten, hebben we aan de Amerikaan David Esterly (1944- 2019) te danken. Hij stelde zijn hele werkzame leven in het teken van Gibbon’s magie, nadat hij als jonge student toevallig de St. Paul’s Cathedral was binnengelopen omdat zijn vriendinnetje dat voorstelde. Esterly leerde zichzelf houtsnijden en raakte er zelf zo bedreven in, dat hij gevraagd werd een in vlammen opgegaan kunststuk van Gibbons in Hampton Court te herstellen. Het kostte hem een jaar hakken, bijtelen, snijden, schuren en schaven.
Bewonderaar, biograaf en slaaf
Esterly, de oud-literatuurstudent, werd de biograaf van Gibbons en schreef het prachtige boek ‘Grinling Gibbons and the Art of Carving’. Voor de houtsnijder van nu is vooral het laatste hoofdstuk erg interessant. Daarin deelt hij zijn persoonlijke observaties over houtsnijden met zijn lezers. Dat je het niet zittend kunt doen, maar dat je hele lichaam mee snijdt. Je gaat dus staan. Over de vele soorten en maten van beitels die nodig zijn om natuurlijke vormen uit hout te snijden. Over de rietachtige plant ‘Dutch Rush’ die Gibbons gebruikte om het oppervlak van zijn abrikozen en perziken een zacht huidje te geven,
En ook levert Esterly prachtige anekdotes. Zo graag wilden de Britten uit die tijd decoraties van Gibbons bezitten, dat zij bij hem bestelden zonder eerst na te gaan of ze hem wel konden betalen. Eenmaal wijs geworden, en toch ook een zuinige Hollander gebleven, leverde de kunstenaar zijn werkstukken maar half voltooid af. Hij kon schitterende peulen met daarin volmaakt ronde erwten snijden. Maar die peulen waren nog wel gesloten. ‘Als de rekening is betaald kom ik langs om ze open te snijden’, zou Gibbons gezegd hebben.
Op YouTube zijn filmpjes te vinden waarin Esterly vertelt over zijn liefde voor het werk van Gibbons en het snijden in lindenhout. Maar ook hoe de houtsnijder eerst de baas denkt te zijn over het hout, maar op eind door het hout wordt gedicteerd wat er nog moet gebeuren. ‘Je bent van meester uiteindelijk slaaf geworden’, stelt Esterly vrolijk vast.
Hedendaagse opvolgers van Gibbons
Na vele eeuwen heeft Gibbons nog steeds opvolgers, waaronder de nog jonge Belg Julien Feller. Minstens net zo fijn werkt hij een jaar (3.500 uur) aan een stuk Brussels kant van buxus (boxwood), dat ook nog eens golft alsof het aan een waslijn op de wind hangt. Afzettingen met bladgoud vervolmaken zijn gedetailleerde kunstwerken. Feller is academisch geschoold. Zijn verfijning gaat inmiddels zo ver dat hij trots is te kunnen werken op ‘grootte van een rijstkorrel’. Hij werkt dan ook soms met een stereomicroscoop, een instrument dat in de dagen van Gibbons nog niet bestond; de eerste microscoop was toen nog maar net uitgevonden.
De Britse houtsnijder Clunie Fretton is een andere ‘volger’ van Gibbons. Zij maakte een kopie van de beroemde kanten das van de meestersnijder en legde in een webmovie ‘How it was made’ het hele proces vast. Duidelijk wordt hoe precies de ruwe voorbereidingen voor zulk houtsnijwerk zijn, waarbij ze voor het uitmeten van de vormen das gebruik maakte van een replica. Uitstekende les voor beginners. Een goed begin is het halve werk. Met deze terzijde: Fretton maakte gebruik van een enorm arsenaal aan verschillende gutsen en burijnen. Met als leuk weetje: deze werktuigen zijn sinds de tijd van Gibbons eigenlijk nauwelijks veranderd. Wel nieuwer is het gebruik van schuurpapier om de huid van het hout perfect glad te krijgen. Gibbons moest zijn gladde vruchten nog perfectioneren met een ruw soort riet, dat hij uit Nederland liet overkomen.